TROOSTLIEDEKEN. Mijn zoet-zoet-zoete lieveken, Wat komt u nogmaals aan? Ik lees weer in uw brieveken In ieder woord een traan. Schreien, schreien kunt ge niet, Of uw ventjen heeft verdriet. Ei, laat de menschen pratelen, Gij kent me beter, gij. 't Zijn molentjes die ratelen Met wind van jaloezij. Schreien, schreien kunt ge niet, Of uw ventjen heeft verdriet. En steekt het met een vinnigheid Waarbij uw hertje beeft; Geen angel raakt er de innigheid Waar zoete liefde leeft. Schreien, schreien kunt ge niet, Of uw ventjen heeft verdriet. 187 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p. 202 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p. 262 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.